Pathé (oorspronkelijk Theater) Tuschinski in Amsterdam. Wie kent deze rijk gedecoreerde bioscoop in het hart van Amsterdam niet? Het theater werd begin vorige eeuw gebouwd in opdracht van Abraham Icek Tuschinski, een rasechte Rotterdammer. In de hoofdstad bleef het daarom bij één filmhuis, terwijl hij in Rotterdam acht theaters bezat van soortgelijke klasse en stijl. Tuschinki (1886 – 1942) was een creatieve ondernemer die veel heeft betekend voor het culturele leven in Rotterdam. Nelleke Manneke stuitte bij toeval op zijn naam tijdens een historisch onderzoek en schreef een boek over zijn werk en leven: “Het grootste van het grootste”. Over zijn passie én drang naar meer en mooiere theaters en zijn liefde voor het (Rotterdamse) filmpubliek.
Redactie: Eva Visscher (tekst), Monique van den Berg (beeld)
“Het bioscoop-lievend publiek wordt ieder uur groter. Ik moet zorgen voor voldoende theaters, zodat ieder de films kan zien. Voldoe ik daar niet aan, dan verslaat de concurrentie mij”. (Tuschinski in Tuschinski Nieuws, 25 maart 1927)
Poolse afkomst
Tuschinski was in zijn doen en laten misschien een echte Rotterdammer en ondernemer pur sang, maar oorspronkelijk kwam hij uit Polen. Hij kwam uit een kleermakersnest van 8 kinderen en werkte als kind in de zaak. Het lag voor de hand dat hij de rest van zijn leven kleermaker zou worden. Hij kreeg een oproep om in militaire dienst te gaan. Daar had hij geen zin in en zag zijn kans schoon om samen met een paar maten te vluchten. Zo kwam hij in 1904 in Rotterdam terecht, 18 jaar en geen cent op zak.
Geweldige bevolkingstoename
Rotterdam maakte in die tijd – tussen 1890 en 1910 – een ongekende groei door. Als gevolg van de Europese industriële ontwikkelingen ontstond dringend behoefte aan een omvangrijke aan- en doorvoerhaven. Rotterdam sprong in op die vraag. Behalve een groot aantal havens kwamen er ondernemingen in het goederenvervoer, bedrijven voor scheepsbouw en –reparatie. Ook vestigden zich industrieën voor de verwerking van koloniale producten, zoals margarinefabrieken, rijstpellerijen en tabak verwerkende bedrijven. Deze economische ontwikkelingen zorgden voor een geweldige bevolkingstoename. Het aantal Rotterdammers steeg in deze periode van 200.000 naar 425.000. Deze nieuwe inwoners moesten van voedsel, onderdak en kleding worden voorzien.
Hotel Polski
Tuschinski profiteerde als kleermaker van deze behoeften. Daarbij vulde hij nog een ander ‘gat in de markt’: hij begon een logement voor Poolse emigranten met de veelzeggende naam Hotel Polski. Het was één van de (zeer) vele goedkope hotelletjes die ontstonden om de grote stroom landverhuizers op te vangen die in Amerika een nieuw en ‘beter’ bestaan wilden opbouwen. Tuschinski verdiende er goed mee, wat hem de sprong deed wagen een volgende onderneming op te zetten: op 20 augustus 1911 opende Abraham Tuschinski zijn eerste bioscooptheater ‘Thalia’ – genoemd naar de muze van het blijspel – aan de Coolvest 44.
‘Levende fotografieën’
‘Een avondje uit’ bestond begin 20e eeuw uit een bezoek aan het café of een concert. In shabby lokaaltjes konden mensen voor het eerst ‘levende fotografieën’ zien. Iets heel nieuws en bijzonders, want televisie bestond nog niet. Tuschinski was van begin af aan overtuigd dat de bioscoop een groot succes zou worden, zoals hij tegen één van zijn geldschieters verwoordde: “De film is het vak van de toekomst, omdat de gewone man zich voor een paar dubbeltjes enkele uren kan vermaken. De film brengt hem in een wereld vol romantiek, weg van de realiteit. Daar snakt hij naar”. (Tuschinski in Tuschinski Nieuws, 28 januari 1927)
Klantenbinding
Het bleef niet bij één bioscoop. Een jaar later werd Thalia II geopend aan de Hoogstraat en verderop Scala. Ook nam hij een bestaande bioscoop over aan de Coolsingel en noemde deze Cinema Royal. Speciaal voor Westerns richtte hij Olympia op aan de Binnenweg – destijds een wat louche buurt, wat ook past bij het soort film en publiek (‘stoere’ mannen). Scala was een bioscoop waar veel vrouwen naar toe gingen. Tuschinski had namelijk een crèche ernaast opgericht, zodat (jonge) moeders ongestoord naar de film konden. Zo wist hij de doelgroep aan zich te binden.
Klant is koning
De theaters waren gebouwd en ingericht in de zogenaamde Tuschinski-stijl, waarbij het interieur van plint tot plafond was gedecoreerd met goud, geel en rood op zeer uitbundige wijze. Zo waande iedere bezoeker zich in een sprookjeswereld ver van de realiteit. Ieder werd met dezelfde egards behandeld, ongeacht status of afkomst en de hele avond en nacht vermaakt met film, nieuws, gezang, muziek en cabaret. De toegangsprijs was schappelijk. Kon je het bedrag toch niet betalen, dan zorgde hij voor een vrijkaart. Want de bioscoop moest en zou voor iedereen toegankelijk zijn. De klant was zeer belangrijk voor Tuschinski. Al het andere was daaraan ondergeschikt.

Interieur van het Rotterdamse Grand Theatre in flamboyante Tuschinski-stijl met optredens van bekenden als Marlène Dietrich.
Het grootste van het grootste
In 1921 richtte Tuschinski een filmtheater in Amsterdam op [het huidige Pathé Tuschinski red.]. Hij wilde indruk maken op het Amsterdamse publiek en maakte er een Grand Theatre van. Dit kostte hem vijf miljoen gulden. Vervolgens voelde hij zich schuldig ten opzichte van zijn ‘eigen’ Rotterdams publiek en besloot om het bestaande Thalia om te bouwen tot een Grand Theatre waarin 1600 mensen plaats konden nemen. Het kreeg net als in Amsterdam een speciaal cinema-orgel, ofwel ‘wonder-orgel’, dat de stille film van bel-, trein- en vogelgeluiden kon voorzien. En het orkest werd uitgebreid met een violist, cellist, bassist, slagwerker en een pianist. De kwaliteit van het geluid en muzikale begeleiding maakte het filmbezoek tot een ware belevenis.
Van imperium geen spoor
De crisisjaren braken aan. In de jaren ’30 loopt het aantal bioscoopbezoekers flink terug, waardoor Tuschinski genoodzaakt is om theaters te sluiten. En dan de oorlog… Op zijn verjaardag, 14 mei 1940, valt het bombardement op Rotterdam. Binnen tien minuten tijd is er geen spoor meer van zijn theaterimperium te vinden. Koelbloedig laat hij weten na de oorlog een nieuw theater te bouwen. Zijn Joodse afkomst dwingt hem onder te duiken en mogelijkheden te zoeken om te vluchten. Dit mislukt en hij wordt verraden. Samen met vrouw en kinderen wordt hij opgepakt en naar Warschau getransporteerd. Bij aankomst worden ze meteen vergast – 14 september 1942, Polen.
Meer informatie